NOOT

Partijen hebben tot augustus 2015 een relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is één minderjarig kind geboren. De vrouw heeft de rechtbank verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vast te stellen, waartegen de man inhoudelijk verweer heeft gevoerd.

De rechtbank berekent de behoefte van de minderjarige aan de hand van de daarvoor geldende tabellen ‘Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen’ van het Nibud, die behoren bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna:Tremarapport).

Vervolgens beoordeelt de rechtbank of partijen instaat zijn om in de behoefte van de minderjarige te voorzien en berekent de draagkracht van partijen. De man stelt zich in dat kader op het standpunt dat het in het geval van de vrouw niet redelijk is om rekening te houden met de forfaitaire woonlast van 30%, omdat haar werkelijke woonlast wezenlijk lager is (het gaat hier om een verschil van circa 630 euro per maand).

Forfaitair rekensysteem

Sinds 2013 is voor de berekening van kinderalimentatie gekozen voor een forfaitair rekensysteem. Deze forfaitaire benadering zou het aantal wijzigingsprocedures moeten minimaliseren en de voorspelbaarheid van de te betalen kinderalimentatie vergroten. Voorts moet worden voorkomen dat een onderhoudsplichtige onder zijn of haar onderhoudsverplichting kan uitkomen door testellen en aannemelijk te maken dat er hoge woonlasten zijn,waardoor er geen draagkrachtruimte meer resteert.

De forfaitaire woonlast waarmee in beginsel rekening dient te worden gehouden bedraagt 30% van het netto besteedbaar inkomen. Feitelijk zullen de werkelijke woonlasten natuurlijk altijd lager of hoger uitvallen. Voorwaarde blijft wel altijd dat de vaststelling van de kinderalimentatie, mede op basis van de forfaitaire woonlasten, aan de wettelijke maatstaven zal moeten voldoen.

Tremarapport

In het Tremarapport wordt een uitzondering toegelaten op het toepassen van de forfaitaire woonlast in het geval van zogenoemde dubbele woonlasten (eigen woonlasten en extralasten in verband met de (voormalige) eigen woning). Redelijk wordt geacht dat het draagkrachtloos inkomen in dat geval wordt verhoogd met de werkelijke eigen woonlast en de in aanmerking te nemen nettolasten met betrekking tot de (voormalige)echtelijke woning. Dit in afwijking van de forfaitaire woonlast. De richtlijn voorziet derhalve slechts in de situatie waarin de werkelijke woonlasten hoger zijn dan de forfaitaire.

Jurisprudentie

In de jurisprudentie komt echter steeds vaker de vraag aan de orde of ook kan worden afgeweken van het forfaitaire rekensysteem als sprake is van lagere woonlasten. De jurisprudentie lijkt zich op dit punt te ontwikkelen. Zie onder andere een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 29 juli2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:2310) waarin het hof oordeelt dat de forfaitaire woonlast niet kan worden gehanteerd indien de werkelijke lasten van de alimentatieplichtige aanmerkelijk lagerzijn, e ́n uitsluitend als gevolg van deze rekenmethode niet meer in de (volledige) behoefte van het kind of de kinderen kan worden voorzien.

Terug naar onderhavige kwestie

In dit geval (en over het algemeen) is het belang van de minderjarige bij de onderhoudsbijdrage aanleiding om alsnog af te wijken van het forfaitaire rekensysteem. Met name indien vervolgens kan worden voldaan aan de wettelijke maatstaven.Ook in onderhavige kwestie geldt dat de enkele omstandigheid dat de feitelijke woonlasten lager zijn dan de forfaitaire woonlast onvoldoende aanleiding vormt voor afwijking van de richtlijn (zie onder andere ook de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8586). Er moet aldus meer worden aangetoond, zoals ook in dit geval namens de man is gebeurd.

Niet blijkt dat in deze kwestie door het hanteren van de forfaitaire rekenmethode niet meer in de (volledige) behoefte van de minderjarige kan worden voorzien. De man beriep zich wel op diverse omstandigheden, zoals het feit dat de vrouw bij haarouders zou wonen voor een gereduceerde bijdrage van 130 euro per maand, terwijl de forfaitaire woonlast 760 euro per maand bedroeg.Indien aan de kant van de vrouw gerekend wordt met de forfaitaire woonlast, dan betekent dit volgens de man dat de draagkracht waarmee in de kosten van de minderjarige moet worden voorzien, aanzienlijk afneemt. De man acht dit niet redelijk en vindt het onjuist als dit rekensysteem op de minderjarige wordt afgewenteld, dan wel de man daardoor in verhouding tot de vrouw meer zou moeten bijdrage in de kostenvan verzorging en opvoeding van de minderjarige.

De rechtbank gaat hierin mee. De rechtbank stelt vast dat de vrouw lagere woonlasten heeft met een duurzaam karakter.Voorts zou sprake zijn van een substantieel lagere woonlast en was kennelijk niet te verwachten c.q. te voorzien dat deze woonlast zou wijzigen. De rechtbank ziet derhalve voldoende aanleiding om af te wijken van de richtlijn waarbij kennelijk, en mijns inziens in deze kwestie terecht, de nadruk wordt gelegd op het belang van de minderjarige bij een onderhoudsbijdrage. Het lijkt erop (let wel bij gebrek aan meer informatie hierover in de beschikking) dat de rechtbank de voorwaarde dat niet meer in de
(volledige) behoefte kan worden voorzien heeft losgelaten en andere omstandigheden (substantieel lagere woonlast,duurzaamheid van de woonlast en weinig kans op wijziging)doorslaggevend heeft geacht. Wellicht en vermoedelijk omdat in dit geval zowel het belang van de minderjarige als de doelstelling van het rekensysteem – het voorkomen van wijzigingsprocedures– wordt nagestreefd.