Noot exhibitieplicht (art. 843a Rv) en partneralimentatie in tijdschrift JIN

Noot Gerechtshof Amsterdam, 20 november 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4275

Verzoek van de vrouw tot afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden wegens de onderbouwing van de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud. Gemotiveerd aangegeven waarom er een rechtmatig belang bestaat bij afgifte van c.q. inzage in specifiek genoemde bescheiden. Door man genoemde privacybezwaren staan aan toewijzing van het verzoek niet in de weg.

Voor de vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud zal allereerst de behoefte aan een bijdrage moeten worden berekend. Alhoewel voor het berekenen van de behoefte aan partneralimentatie een vuistregel wordt geboden in de tremanormen (de hofnorm), kan een beroep op die norm niet volstaan zodra de behoefte tussen partijen ter discussie staat. De bepaling van de behoefte aan partneralimentatie is dan maatwerk. De rechter moet bij het bepalen van de mede aan de welstand gerelateerde behoefte rekening houden met alle relevante omstandigheden. De behoefte zal daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald, aldus de Hoge Raad in de beschikking van 19 december 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AM2379). In onderhavige kwestie zal de vrouw haar behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud aldus moeten onderbouwen door middel van een behoefteberekening met onderbouwende stukken.

De ervaring leert echter dat in de praktijk het merendeel van partijen op het moment dat zij zich tot een advocaat wenden voor het vaststellen van een onderhoudsbijdrage reeds al gescheiden woont en soms ook al de financiën heeft gesplist en daar geen afschrift meer van heeft, óf dat veelal de andere partner de betalingen via zijn ‘eigen’ rekening heeft verricht. Tot het invullen van een behoeftelijst komt het dan wel, maar moeilijk wordt het op het moment dat deze lijst ook nog moet worden onderbouwd met bijvoorbeeld bankafschriften, bonnen, foto’s, etc. Dit leidt vaak tot oeverloze discussies, een verslechterde verstandhouding tussen de partijen en veelal hoge kosten. En daarbij: hoe kan de onderhoudsgerechtigde bij gebrek aan gegevens voldoen aan de verplichting haar behoefte te concretiseren en onderbouwen? Dit laatste is onderwerp van discussie in onderhavige kwestie. De vrouw is in beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank en heeft voor het eerst bij het hof verzocht de man te bevelen inzage te verlenen c.q. afschrift te verstrekken van de door haar verzochte bescheiden ex. art. 843a Rv – zo neemt het hof aan – zulks met de bedoeling om haar huwelijksgerelateerde behoefte te onderbouwen, bij nadrukkelijke betwisting door de man.

De man voert zowel formeel als inhoudelijk verweer en stelt allereerst dat het verzoek van de vrouw tot inzage c.q. afschrift ex. art. 843a Rv moet worden afgewezen nu zij dit verzoek formeel in eerste aanleg niet zou hebben gedaan, maar eerst in hoger beroep. Het is juist dat het verzoek van de vrouw als eerst in appel aan de orde komt, maar dit leidt volgens het hof niet tot niet-ontvankelijkheid. Het staat de vrouw immers vrij haar in eerste aanleg gedane verzoeken te veranderen en/of te vermeerderen. Inhoudelijk stelt de man dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen omdat haar verzoek te vaag zou zijn en de vrouw geen specifiek en rechtens relevant belang zou hebben bij de door haar verzochte stukken. Voorts zou de man wegens privacybezwaren niet gehouden kunnen worden tot het verstrekken van de door de vrouw verzochte afschriften c.q. inzage.

Art. 843a Rv geeft een partij een zelfstandig recht om in of buiten rechte op eigen kosten inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden te vorderen van de wederpartij of een derde die deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zich heeft. Voor toewijzing van een dergelijk verzoek is vereist dat er (a) sprake is van een rechtmatig belang (bijvoorbeeld het leveren van bewijs en tegenbewijs, de rechtsverhouding van partijen of krachtens een wettelijke bepaling), (b) het gaat om bepaalde bescheiden (het verzoek moet voldoende bepaalbaar zijn, en er mag niet enkel sprake zijn van een vermoeden dat de wederpartij over stukken beschikt waarvan wordt vermoed dat zij wel eens steun kunnen geven aan een stelling), en tot slot (c) de bescheiden moeten betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorgangers partij zijn (bijvoorbeeld een vorm van een gemeenschap).

Het hof besteedt aandacht aan voornoemde vereisten en oordeelt dat de vrouw haar verzoek tot inzage in de door haar verzochte bescheiden voldoende heeft geconcretiseerd. Voorts heeft zij gemotiveerd aangegeven welke afschriften zij wenst in te zien en met welk doel (bepaalbaarheid). Tot slot oordeelt het hof dat de vrouw wel degelijk een rechtmatig belang heeft bij inzage in de afschriften teneinde aan de hand daarvan haar
huwelijksgerelateerde behoefte nader te onderbouwen (rechtmatig belang). Voorts voegt het hof daar nog aan toe dat de (niet geconcretiseerde) privacybezwaren van de man niet aan toewijzing van het verzoek van de vrouw in de weg staan en de man de vrouw ook geen alternatief heeft geboden voor het verkrijgen van de ontbrekende behoeftegegevens. Dit laatste is niet zozeer een wettelijk vereiste, maar volgt uit de wetsgeschiedenis bij het toepasselijke artikel. Het hof heeft om voornoemde redenen bepaald dat de man aan de vrouw inzage moet geven in de door de vrouw verzochte gegevens (afschriften van zijn creditcard, het verloop van de rekening-courant, de creditcard van de vrouw) over een periode van drie jaren. De onderhoudsgerechtigde wordt door toewijzing van een verzoek ex art. 843a Rv geholpen in de bewijsnood voor de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte. Of dat terecht is?

Wat mij betreft biedt art. 843a Rv een hulpmiddel, waarvan nog te weinig gebruik wordt gemaakt in de familiepraktijk en zou het met name soelaas kunnen bieden in alimentatiekwesties. Zie voor een situatie waarbij in het kader van de vaststelling van partneralimentatie tevergeefs een beroep werd gedaan op art. 843a Rv een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 26 februari 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:1805). Het hof is van
oordeel dat de alimentatiegerechtigde geen rechtmatig belang heeft bij het verzoek, nu behoorlijke rechtspleging ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens zou zijn gewaarborgd. Zie ook een uitspraak van het Hof ‘s-Gravenhage van 6 december 2011 (ECLI:NL:GHSGR:2011:BU8665). Ook in deze kwestie werd er zonder succes een beroep gedaan op bedoeld artikel, nu de vordering van de alimentatiegerechtigde erop neer zou komen dat de alimentatieplichtige rekening en verantwoording zou moeten verstrekken over een lange periode en dat dit niet wordt beoogd met art. 843a Rv. Niet alleen in het kader van de vaststelling van een onderhoudsbijdrage, maar ook in het kader van de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden of verdeling van de huwelijksgemeenschap probeert men inzage c.q. afschrift af te dwingen, maar tevergeefs (Hof Den Haag van 13 november 2013 (ECLI:NL:GHDHA:2013:4614), of inzake de toerekening van een schuld in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap Hof ‘s-Gravenhage van 25 januari 2011 (ECLI:NL:GHSGR:2011:BR2923). Het lijkt een relatief eenvoudige manier om een weigerachtige alimentatieplichtige te verplichten openheid van zaken te verstrekken, zodat het gebrek aan gegevens niet onmiddellijk voor rekening en risico van de alimentatiegerechtigde komt. Mijns inziens redelijk en in lijn met de gedachte achter de totstandkoming van de hofnorm, zodat tijdrovende en kostbare discussies over de behoefte van een onderhoudsgerechtigde worden voorkomen. Een terecht vereiste is wel dat de verzoekende partij c.q. belanghebbende het verzoek tot afgifte c.q. inzage, wegens de soms ingrijpende gevolgen van toewijzing van een dergelijk verzoek, wel afdoende moet onderbouwen en de enkele interesse van een partij kan in geen geval voldoende zijn. Een fishing expedition moet worden voorkomen. Gezien de aanwezige en genoemde jurisprudentie lijkt deze uitspraak wellicht een opening c.q. mogelijkheid te bieden in alimentatiekwesties voor een succesvol beroep op afgifte c.q. inzage ex art. 843a Rv, bij voldoende onderbouwing van de nadrukkelijke vereisten.